Hoe Europese inflatievrees een politieke keuze is die onze lonen laag houdt

@Pascal Smet- Prijslijst in oude hal in Brussel-Zuid.

In 2018 ging Pascal Smet, toenmalig minister van openbare werken, op werkbezoek in Brussel-Zuid. Daar stootte hij op een grote ondergrondse zaal waarin vroeger evenementen werden georganiseerd maar al decennia niet meer is gebruikt. Op zijn Facebookpagina was onder andere ook een oude prijslijst te zien. Omgerekend kostte een cola toen ongeveer 22 eurocent, een koffie kon je voor 10 cent krijgen.

Inflatie is het fenomeen waarbij de dingen elk jaar een beetje duurder worden. Het is vaak schokkend hoeveel meer alledaagse spullen nu kosten in vergelijking met vroeger. De eerste kanttekening die je daarbij moet maken is dat de lonen ook met een veelvoud zijn gestegen.

Tal van factoren beïnvloeden het tempo waarmee onze prijzen stijgen. Eén daarvan is de verwachting van wat de inflatie zal zijn in de toekomst. Bij onderhandelingen over prijzen die in de toekomst moeten worden betaald zal men zich dan baseren op hoe snel men verwacht dat de levensduurte gaat stijgen. Hierdoor krijg je automatisch duurdere prijzen als de verwachting is dat ze zullen stijgen, een selffulfilling prophecy.

Ook een devaluatie van de munt zorgt voor hogere inflatie. Alle geïmporteerde goederen worden immers duurder, met gevolgen voor het prijsniveau doorheen de samenleving.

Daarnaast kan inflatie wijzen op tekorten van belangrijke inputs in de economie. In de jaren 70 was er door een terugval in de olieproductie een wereldwijd tekort. Dit deed de prijzen sterk stijgen en daarmee werden veel diensten en producten duurder. Het duurder worden van ??n belangrijke input, olie, had een effect dat doorsijpelde doorheen de hele economie.

Een tekort aan inputs kan ook het gevolg zijn van een oververhitting van de economie. Een economie kan namelijk te snel groeien. Op een bepaald moment de productie van bepaalde inputs niet meer volgen. Dit creërt dan tekorten. Niet door een terugval in productie zoals tijdens de oliecrisis maar door een toename in de vraag die de productiecapaciteit overschrijdt.

Inflatievrees

Een belangrijke, zo niet de belangrijkste, input voor de productie van goederen en diensten in een economie zijn werknemers. De vrees bestaat dat er niet genoeg werknemers beschikbaar zouden zijn voor een economie die te snel groeit. Dit zou er voor zorgen dat de werkgevers geen geschikt personeel meer kunnen vinden en ze tegen elkaar op moeten bieden. Bijgevolg stijgen de lonen te snel zonder dat er meer geproduceerd wordt. Als de lonen te snel stijgen zonder dat de werknemers productiever worden tast dit de competitiviteit van onze export en bedrijven aan.

Als straks dus de werkloosheid te laag is, hebben we niet meer genoeg mensen beschikbaar om aan de vraag te voldoen, de lonen stijgen dan en wanneer dit wordt doorgerekend aan de klant, u en ik, dan stijgen ook de prijzen. Dit schaadt dan voornamelijk de renteniers en eigenaars van kapitaal. Aangezien die groep wel gebruik maakt van de door onze economie geproduceerde goederen en diensten maar geen (stijgend) inkomen uit arbeid haalt.

De Europese centrale bank, ECB, en overheden mogen de werkloosheid dus niet te laag laten zakken om zo te hoge inflatie te voorkomen. Anderzijds is een te hoge werkloosheid natuurlijk ook niet goed voor de economie. Er moet een balans gezocht worden tussen de twee waarbij men vooral kijkt naar de productiviteitsgroei. Stijgt onze productiviteit genoeg, dan mogen de lonen even snel stijgen zonder dat de competitiviteit wordt aangetast. Een werknemer die twee keer zoveel kost maar vier keer meer produceert is per eenheid productie namelijk nog steeds goedkoper.

Die evenwichtsoefening verloopt echter asymmetrisch. Officieel is het doel van de ECB rond de 2% inflatie aan te houden. In de praktijk tolereert ze echter wel dat de inflatie hier ver onder valt, of zelfs negatief wordt, maar dat de inflatie ten alle kosten niet hoger dan 2% mag zijn. Zo is die 2% dus niet meer de beleidsdoelstelling op zich maar eerder een absolute bovengrens. Werkgelenheid moet het dus steeds laten afweten tegenover de vrees om aan competitiviteit in te boeten. Zo is sinds de Eurocrisis de werkloosheid maar heel traag terug onder de 10% gezakt terwijl de inflatie niet eens in de buurt van de vooropgestelde 2% meer kwam.

Inflatie was stabiel rond de 2% voor 2008. Vanaf 2012 dook de inflatie onder de 2%, terwijl de werkloosheid sterk toenam.

De invloed van de Duitse Bundesbank, die op haar beurt onder interne druk gebukt gaat, is hier de voornaamste oorzaak van.

De Duitse bevolking is in toenemende mate vergrijzend en doet op een erg conservatieve manier aan pensioensparen. Huisbezit is er erg laag en men investeert ook amper in aandelen. Het spaarboekje is er koning waardoor de Duitser weinig beschermd is tegen toenemende prijzen. De structuur van de Duitse economie zit ook om historische reden anders in elkaar. Lonen stijgen niet snel maar de herverdeling van welvaart gebeurde, vooral vroeger, vooral door een stijgende munt. Werknemers kregen dus opslag in die zin dat buitenlandse producten goedkoper werden en ze dus meer konden kopen met hetzelfde loon. De exporterende bedrijven werden dan weer minder competitief door die muntstijgingen.

Het effect op de lonen is dan ook makkelijk te voorspellen. Als we de loonsevolutie van België en Nederland met twee andere ontwikkelde landen die bij de introductie van de Euro een gelijkaardig loonniveau zien we dat de lonen daar veel sterker zijn gestegen. Onderstaande grafiek en tabel illustreren die evolutie.

Niet toevallig zijn daar de Centrale Banken veel minder voorzichtig aanzien van het risico op hogere Inflatie. In Australië en de Verenigde Staten zijn inflatievoeten die af en toe boven de 3% gaan niet meer dan normaal.

Inhaalrace: de lonen in Australië en de Verenigde Staten zijn de afgelopen twee decennia veel sneller gestegen dan hier.

Onderstaande Tabel toont de relatieve verhouding van de lonen van Australië en het gemiddelde van België + Nederland.

JaarUS vs BeNeAUS vs BeNe
20001.070.90
20011.070.90
20021.060.89
20031.060.90
20041.080.92
20051.080.94
20061.100.94
20071.110.96
20081.100.96
20091.080.93
20101.090.96
20111.090.99
20121.090.99
20131.080.98
20141.100.99
20151.120.98
20161.120.97
20171.140.97
20181.150.97
20191.170.97
Ingehaald: Australische lonen liggen nog maar 3% lager dan hier. Vroeger was dit verschil meer dan 10%. In de VS is de voorsprong vergroot van 7% naar 17%. OESO-cijfers, gecorrigeerd voor koopkracht.

Een tekort aan arbeidskrapte

We staan dus als continent op de economische rem uit de vrees voor lonen die zouden overkoken. In de realiteit zien we dat onze inflatie erg laag bleef en de lonen stagneerden. En dan kunnen we in de Benelux nog gelukkig zijn met de geringe vooruitgang die we toch nog boeken, in Zuid-Europa is de arbeidsmarkt zo slecht dat de lonen er lager liggen dan 20 jaar geleden. Als de komende twee decennia er niet anders uit gaan zien is de kans dat we 2040 halen met bijvoorbeeld Italië in de eurozone erg klein.

Een tekort op de arbeidsmarkt is trouwens helemaal niet zo slecht als de klassieke theorie vooropstelde. In het laatste decennia zijn er een paar mechanismen duidelijk geworden waar vroeger geen rekening mee werd gehouden. Ten eerste geeft een arbeidsmarkt waar werkgevers moeten strijden om werknemers heeft een aantal uitgesproken voordelen.

Werknemers met meer opties zijn beter in staat werk te vinden kiezen dat bij hun interesses en capaciteiten past. Dit rendeert op lange termijn aangezien die betere match op zijn beurt zorgt dat werknemers zich beter kunnen ontwikkelen en gemotiveerder zijn, wat de productiviteit ten goede komt.

Daarnaast is de toegenomen onderhandelingsmacht van de werknemer is deels een compensatie aan het verlies aan vakbondsvertegenwoordiging deels compenseren. Vroeger was er minder arbeidskrapte nodig omdat de vakbonden druk konden uitoefenen en zo hogere lonen konden bekomen. De invloed van de vakbonden is de laatste decennia echter sterk afgenomen dus om eenzelfde loonstijging te kunnen realiseren moet er nu een groter tekort aan werknemers zijn.

De relatie productiviteit – loonstijging hoeft niet in een bepaalde volgorde te verlopen. Vroeger dacht men dat productiviteitsstijging vooraf ging aan de stijging van de lonen. We zien echter in de realiteit dat de productiviteit veel sneller is gegroeid dan de lonen. We produceren meer maar krijgen niet evenredig meer loon, het verschil gaat naar de aandeelhouder. Een loonstijging is dus geen automatisch gevolg van een productiviteitswinst. Daarnaast zorgt krapte op de arbeidsmarkt net voor meer investeringen van bedrijven om de werknemers productiever te maken. Bij een gebrek aan kandidaten zal een werkgever er alles aan doen om alles uit zijn huidige werknemers te halen. Dit zonder de druk te verhogen omdat men niet het risico wil lopen dat ongelukkige werknemers naar de concurrentie vertrekken. Die theorie klinkt misschien te mooi om waar te zijn, maar ze is onderzocht en bevestigd. Bedrijven die er niet in slagen hun werknemers productief en tevreden te houden zullen dan verdwijnen, zij die dat wel kunnen zullen groeien.

Het zou ook helpen om mensen op de arbeidsmarkt te krijgen die nu niet de mogelijkheid hebben om beroepsactief te worden. Stijgen de lonen hard genoeg, dan zullen er genoeg 50-plussers zijn die zelf actief willen blijven. Langdurig zieken, ex-gedetineerden en mensen met een beperking zullen we beter moeten accommoderen. Bij gebrek aan arbeid het werk zal moeten worden aangepast aan de noden van de werknemer in plaats van andersom. Voor België, waar de groep van mensen die geen werk heeft en er ook geen zoekt bijzonder hoog is, zou dit een goede manier zijn om meer mensen te activeren op de arbeidsmarkt.

Er zijn arbeidstekorten in bepaalde sectoren waar we ons zorgen over moeten maken. Denk dan aan bepaalde medische specialisaties, notarissen, leerkrachten of verpleegkundigen. Dit zijn echter vaak problemen waarbij de instroom beperkt is en een gevolg van nationale beleidskeuzes met een verstoorde marktwerking. Een oververhitte economie is niet de oorzaak van het tekort aan huisartsen bijvoorbeeld. Daarvoor zouden we eerder naar de beperkte instroom via het ingangsexamen en de invloed van de orde der artsen moeten kijken.

Het kan beter

Onze angst houdt ons arm. De ECB zou net zoals de FED, de Amerikaanse centrale bank, of de Bank of England een mandaat moeten krijgen om niet enkel de prijzen laag en stabiel te houden, maar ook om de economie en arbeidsmarkt gezond te houden. De dingen zullen dan wat sneller duurder worden, maar stijgende lonen zullen dat in dat geval meer dan compenseren zonder dat we aan competitiviteit verliezen.

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*