Lang werd het gedoogbeleid rond marijuana, wiet in de volksmond, als een hoeksteen van het Nederlands liberalisme beschouwd. Iedereen doet wat hij of zij wil zolang het een ander maar niet schaadt, zo ging de redenering. De donkere zijde van dit beleid is echter dat het geweldadige drugsbendes net sterker maakte.
het gedoogbeleid sinds de jaren ’70 zorgde voor een groeiende markt voor wiet zorgde waardoor bendes kapitaal en connecties vergaarden. Dat maakte het dan weer mogelijk dat ze ook konnen beginnen met de import van zwaardere drugs zoals cocaine of mdma. Door die toegenomen handel in hard- en softdrugs werd de Nederlandse onderwereld steeds winstevender maar ook geweldadiger. Waar conflicten eerst “onderling” geregeld werden kon het de bendes steeds minder en minder schelen of ze bij hun afrekeningen onder de radar bleven of niet. Dat alles culmineerde in de moord op Peter R. de Vries, een misdaadjournalist die ook als getuige werd opgeroepen. Te nieuwsgierig en dus te gevaarlijk voor de “Mocro-Maffia”. Het forceerde Nederland om een keer goed in de spiegel te kijken en tot het besef te komen dat ook hun drugsbeleid gefaald heeft. Ben je een advocaat, getuige of inspecteur die in de rechtbank tegenover de drugsmaffia komt te staan dan ben je in het land van kaas en tulpen aangewezen op politiebescherming.
Hoe is het zo ver kunnen komen? Waarom is een een klein, welvarend land zoals Nederland op weg om een soort van Europees Colombia te worden? Eerst en vooral is er de haven van Rotterdam, die de enorme import van cocaïne en andere hard drugs uit Latijns-Amerika makkelijker maakt. Enkel door Antwerpen stroomt er nog meer drugs. Volgens onderzoek van Europol is zelfs die traffiek in Antwerpen vooral bestemd voor Nederlandse bendes die het vanuit Nederland dan verder verdelen over de rest van Europa. De logistieke infrastructuur voor legitieme goederen wordt dus gebruikt om drugs te verschepen.
Daarnaast is Nederland eigenlijk een perfect voorbeeld van hoe je de legalisering van softdrugs niet aan zou moeten pakken. Pieter Tops weidde er een diepgaand onderzoek aan en pende zijn bevindingen neer in het boek “Waar een klein land groot in kan zijn. Nederland en synthetische drugs in de afgelopen 50 jaar”. De criminoloog en hoogleraar bestuurskunde aan de Nederlandse Politieacademie beschreef in zijn onderzoek nauwkeurig hoe de georganiseerde misdaad in Nederland opereert en groeit.
Het gedoogbeleid in Nederland maakte het legaal om in kleine hoeveelheden wiet te verkopen aan gebruikers, de welbekende coffeeshops. De grootschalige productie en verkoop bleef echter illegaal. Om legaal te verkopen moeten de coffeeshops dus illegaal aankopen. Die wietgroothandelaars werden dan gedoogd. Legaal was het niet, en het moest niet de spuigaten uitlopen, maar er werd ook niet actief gewerkt aan het oprollen van de netwerken die de productie en groothandel van wiet organiseerden. Hierdoor konden deze netwerken profesionaliseren en groeide ze zo uit tot georganiseerde drugsondernemingen. De productie bleef in handen van criminelen, terwijl de legalisering tot een boomende markt leidde.
De legalisering van drugs zou net als effect moeten hebben dat de financiële stromen richting de onderwereld opdrogen. Als Nederland in de jaren ’70 ook de productie gelegaliseerd had, dan hadden de boefjesbendes meteen concurrentie gehad van professionele landbouwbedrijven en ging het geld naar legitieme bedrijven die zich aan de regels hielden en stonden de criminelen binnen een paar jaar op droog zaad. Het gedoogbeleid leverde net het omgekeerde op, de geldstromen naar criminele milieus gingen de hoogte in, niet omlaag.
Laat een reactie achter